Vieroog

Toen ik een kleuter was, dacht ik dat de hele wereld bestond uit gekleurde wolken, ongeveer als de naïeve voorstelling van het hiernamaals. Dat er in feite iets mis was met mijn gezichtsvermogen, kon ik niet vermoeden bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal: zo hoor je nooit iemand klagen dat diens gevoeligheid voor sonarsignalen ontoereikend is. In mijn omgeving ging men pas iets vermoeden doordat ik de gewoonte ontwikkelde bij het doornemen van mijn prentenboeken mierenetergewijs met de neus over de bladzijde te tasten. De geraadpleegde oogarts liet eerst een geïmponeerde fluittoon horen en drukte mij toen een brilletje met centimeterdikke vergrootglazen op de neus. Het effect was adembenemend. De ronddrijvende mistflarden waaruit mijn wereld had bestaan maakten als bij toverslag plaats voor een kakelbonte wirwar waarin onbenullige details zich met nadruk aan het bewustzijn opdrongen.

Ik heb een bril gedragen vanaf mijn vijfde jaar. Altijd heb ik de wereld alleen ingelijst en achter glas kunnen gadeslaan. Verzoend daarmee raakte ik pas toen bleek dat brillenglazen met sterkte –13 als afdoende grond voor afkeuring militaire dienst golden. Toen de oogarts mij er jaren later op wees dat mijn gezichtsvermogen sterk zou verbeteren bij overschakeling op contactlenzen, reageerde ik dan ook koel. Het leek me vooral onpraktisch. Hoe vaak hoorde je niet dat twee voetbalelftallen een half uur door het gras hadden moeten kruipen om de linkerlens van de rechtsbuiten terug te vinden? Maar de vooruitgang is niet te stuiten: in 1993 was iedereen ervan overtuigd nooit een mobiele telefoon nodig te zullen hebben – en over een paar jaar kan niemand meer zonder glasvezel, warmtepomp en gezelligheidsrobot. Een paar weken na het bezoek aan de oogarts stond ik al bij het contactlenzeninstituut voor de deur.

Uit overwegingen van discretie (mensen willen niet voor hun gebreken uitkomen) was de ingang niet aan de openbare weg gelegen, maar alleen te bereiken via een nauw, aan alle kanten met rubberen noppen bekleed gangetje, dat zich onopvallend van een drukke winkelstraat afsplitste en na talloze bochten en trappen bij voornoemde deur uitkwam. Die bleek niet gesloten, maar het personeel werd mijn komst gemeld door een ouderwetse winkelbel. In afwachting van de komst van het welkomstcomité bekeek ik de winkelruimte, die ontworpen leek door een gespleten persoonlijkheid. Misschien om tegemoet te komen aan de uiteenlopende beweegredenen der cliëntèle had men geprobeerd een compromis te vinden tussen de aseptische strengheid van het ziekenhuis en de meer frivole ambiance van een schoonheidssalon: blank staal en roze pluis wisselden elkaar grillig af.

Na twee minuten trad een star glimlachend meisje binnen, wier ogen minstens tweemaal de gebruikelijke afmeting hadden, wat me de afbeelding van een spookdiertje in het biologieboek van de vierde klas in herinnering bracht. Was hier sprake van een beroepsdeformatie? Het spookdiertje bracht een etui tevoorschijn en begon de gebruiksaanwijzing van de daarin rustende lensjes uit het hoofd op te zeggen. Haar vermoeide, gelaten voordracht suggereerde dat het opvolgen van de instructies mijn krachten vermoedelijk te boven zou gaan.

Nu moet ik zeggen: ik had wel eens iets simpelers gedaan. Vergeleken bij het voor de eerste maal eigenhandig aanbrengen van een contactlens verbleekten eerder geleverde prestaties als het eindexamen gymnasium, het rijbewijs B-E en de geplaatste ingezonden brief in de Donald Duck tot weinig indrukwekkende kunstjes. Het probleem was dat mijn oogleden niet meer aan mijn wil gehoorzaamden. Zodra mijn wijsvinger, met daarop een lensje balancerend, de oogbol naderde, trad het  oeroude knipperinstinct in werking. Dan werd telkens weer de lens, getroffen door een krachtige slag der wimpers, de ruimte in geslingerd. Het spookdiertje sloeg deze capriolen inmiddels gade met de verveelde blik van iemand die hetzelfde elke dag meemaakt.

Maar zie: ook reflexen zijn te trainen. Een paar weken later kon ik deze handeling feilloos verrichten en hadden mijn hoornvliezen een zodanige gevoelloosheid verkregen dat zelfs het karakteristiek geïrriteerde gevoel (type steentje in de schoen) niet meer optrad. Decennia jaar later dwong allergie mij tot terugkeer naar de klassieke bril, maar ik houd me voor dat ik de wereld toch maar mooi gedurende twintig jaar scherp heb kunnen zien. Voor de toekomst heb ik mijn hoop gevestigd op de komst van ouderdomsstaar: het schijnt dat je na de staaroperatie zonder bril alles scherp ziet. Ik kan bijna niet wachten.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Herinneringen

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.